Over deze behandeling
Wat we gaan doen
Wat is het?
Een allogene stamceltransplantatie is een transplantatie met stamcellen en afweercellen van een donor. De afweercellen van de donor sporen de zieke cellen op en vernietigen deze. De stamcellen van de donor vervangen uw eigen stamcellen en maken weer nieuwe bloedcellen aan.
Op het moment dat u voor de eerste keer op het transplantatiespreekuur komt, is er bijna altijd al een donor gevonden. De zoektocht naar een geschikte donor kan 1-3 maanden in beslag nemen en wordt dus al voor uw bezoek aan het spreekuur gestart. De voorkeur gaat uit naar een geschikte broer of zus. Als er geen broer of zus beschikbaar of geschikt is, dan wordt er gezocht naar een passende donor in de wereldwijde donorbank. Mocht in deze bank ook geen geschikte donor beschikbaar zijn, dan is gebruik van navelstrengbloed dat ook stam- en afweercellen bevat, een heel goed alternatief.
De donor wordt gezocht op basis van een HLA-typering. HLA staat voor Humane Leukocyten Antigenen. Dit worden ook wel de ‘witte bloedgroepen’ genoemd. Het is van belang dat uw ‘witte bloedgroepen’ zoveel mogelijk overeenkomen met de ‘witte bloedgroepen’ van de donor. De ‘rode bloedgroep’ hoeft hierbij niet overeen te komen.
Op het transplantatiespreekuur krijgt u uitgebreid voorlichting over de behandeling, zowel mondeling als schriftelijk.
Hoe gaan we te werk?
Bij opname krijgt u meestal een centrale lijn (een infuus in een groot bloedvat) ingebracht. Dit wordt gedaan op de radiologie-afdeling onder plaatselijke verdoving. U start met een aantal dagen chemotherapie om de eigen afweer te ondrukken, zodat u het transplantaat van de donor accepteert. Soms vindt er een combinatie met radiotherapie (bestraling) plaats. Hierover heeft u vooraf voorlichting gehad bij de bestralingsdeskundige (radiotherapeut).
Na afronden van de chemotherapie (en eventueel radiotherapie) wordt het bij de donor verkregen transplantaat via infuus of centrale lijn aan u toegediend. Het transplantaat is veelal 1-2 dagen eerder bij de donor verkregen/verzameld. Het infuus heeft veel gelijkenis met een ‘gewone’ bloedtransfusie.
Na de transplantatie zullen uw eigen bloedwaarden eerst gaan dalen (rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes). Met transfusies worden de rode bloedcellen en bloedplaatjes aangevuld. De witte bloedcellen (afweercellen) kunnen niet worden aangevuld, waardoor u kwetsbaar bent voor het krijgen van infecties. Op de verpleegafdeling worden maatregelen om infecties te voorkomen toegepast. Dit betreft medicatie, isolatie op de kamer, voeding en hygiëne. U mag tijdens de gehele behandeling wel bezoek ontvangen.
Na een aantal weken maken de stamcellen van de donor weer nieuwe bloedcellen met als gevolg dat de bloedwaarden gaan stijgen. Hoeveel tijd dit in beslag neemt en hoe lang het duurt voordat de bloedwaarden voldoende zijn gestegen, is afhankelijk van de voorbehandeling met chemotherapie en eventueel bestraling die u heeft gehad. Op het transplantatiespreekuur wordt de voorbehandeling die u krijgt met u besproken. Ook wordt de gemiddelde opnameduur waarmee u rekening dient te houden met u besproken.
Als de bloedwaarden voldoende zijn gestegen en u bent voldoende hersteld van de behandeling, dan wordt u uit het ziekenhuis ontslagen en verder gecontroleerd op de polikliniek. U krijgt verschillende medicijnen mee naar huis.
Wat is het doel?
Door de behandeling kunt u genezen van de onderliggende hematologische ziekte. Dit is mogelijk doordat de donorcellen de volledige bloedaanmaak overnemen. De afweercellen van de donor kunnen de kwaadaardige cellen zien als lichaamsvreemd en deze aanvallen en vernietigen. Zo houden de donor afweercellen de hematologische ziekte onder controle.
Bijwerkingen & complicaties
Bijwerkingen tijdens de behandeling
De meest voorkomende bijwerkingen tijdens deze behandeling zijn:
- Misselijkheid, braken en diarree.
- Geïrriteerdheid slijmvlies van de mond- en keelholte.
- Haaruitval.
- Lusteloosheid en vermoeidheid.
- Anemie (verlaagd aantal rode bloedcellen).
- Trombopenie (verlaagd aantal bloedplaatjes).
- Neutropenie (verlaagd aantal afweercellen).
- Verhoogde kans op infecties.
- Onvruchtbaarheid.
Bijwerkingen thuis
De meest voorkomende bijwerken en complicaties na de behandeling zijn:
- GVHD (graft versus host disease). De donorcellen veroorzaken een ontstekingsreactie in de gezonde cellen en weefsels. Om dit te voorkomen gebruikt u thuis ook medicatie. Deze bijwerking/complicatie wordt uitgebreid toegelicht tijdens de voorlichting.
- Bijwerkingen van de medicatie.
- Vermoeidheid.
- Misselijkheid.
- Verhoogde kans op infecties.
Resultaat
Het doel van de behandeling is u te genezen van uw hematologische ziekte. De bloedaanmaak van uzelf wordt volledig overgenomen door de bloedaanmaak van de donor.
Op 3, 6, 12 en 24 maanden na de transplantatie wordt een beenmergpunctie uitgevoerd. Afhankelijk van de ziekte die u heeft wordt eventueel rontgenonderzoek gedaan. De onderzoeken worden uitgevoerd om na te gaan hoeveel cellen in de aanmaak van de donor zijn en hoeveel nog van uzelf.
Daarnaast wordt er gekeken in hoeverre de ziekte weg is/onder controle is.
Wanneer neemt u contact op?
Bij ontslag uit het ziekenhuis krijgt u een zorggids en belkaart mee. Hierin kunt u lezen bij welke klachten u direct contact op moet nemen en bij welke klachten u kunt wachten tot de volgende dag.
Tijdens de polikliniekbezoeken na ontslag krijgt u ook regelmatig te horen bij welke klachten u contact op moet nemen.
Naast de beladviezen is het advies om bij twijfel contact op te nemen en te overleggen met uw behandelend arts of verpleegkundig specialist.
De contactgegevens zijn beschikbaar op uw belkaart en in uw zorggids.
Met wie heeft u te maken?
Tijdens uw behandeling zijn o.a. de volgende zorgverleners betrokken:
Aandoeningen
Afhankelijk van de behandeling die u krijgt, kunt u in aanmerking komen voor een allogene stamceltransplantatie bij de volgende aandoeningen:
- Acute leukemie (AML en ALL)
- Aplastische anemie
- Chronische leukemie (CML en CLL)
- Hodgkin lymfoom
- Multipel myeloom (MM of ziekte van Kahler)
- Myelodysplastisch syndroom (MDS)
- Myelofibrose
- Non-Hodgkin lymfoom