Waarom bloedtransfusie?
De arts schrijft alleen een bloedtransfusie voor als dit voor de behandeling noodzakelijk is. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij een ongeval, operatie, chemotherapie of een bloedziekte.
Soorten bloedtransfusies
Meestal gaat het om een transfusie van rode bloedcellen. Maar soms is het nodig om een ander soort transfusie te geven: bloedplaatjes of plasma.
Hoe veilig is het?
Er zijn veel regels om ervoor te zorgen dat bloedtransfusies zo veilig mogelijk zijn:
Is het bloed besmet door een bacterie of virus, dan wordt het altijd vernietigd. Ondanks alle regels blijft er toch een zeer kleine kans op besmetting met een virus of bacterie door de bloedtransfusie. De kans is wel heel klein. Zo is bijvoorbeeld de kans dat donorbloed besmet is met HIV kleiner dan 1 op een miljoen.
Transfusielaboratorium
Het transfusielaboratorium controleert bij elke patiënt in het landelijk registratiesysteem of er eerder een afweerstof is gevonden. Zo weten ze bij het laboratorium met nog meer zekerheid welke bloedzak ze voor jou moeten kiezen. Vinden wij als eerste een afweerstof tegen een bloedgroep in jouw bloed, dan vermelden we dit ook in het landelijke registratiesysteem. Na een tijdje zijn deze afweerstoffen namelijk niet meer te zien in je bloed, maar nog wel belangrijk bij een volgende transfusie.
Het ziekenhuis waar je op dat moment in behandeling bent, kan dit registratiesysteem inzien en zo passend bloed voor je uitzoeken. Als dit gebeurt krijgen jij en je ouder(s)/verzorger(s) hiervan bericht per brief. In de brief staat ook wat je kunt doen als je dit niet wilt (bezwaar maken).
- alleen gezonde mensen kunnen bloeddonor zijn (een bloeddonor is degene die bloed geeft voor transfusie). Deze bloeddonor staat het bloed vrijwillig af en krijgt hiervoor niet betaald
- het donorbloed wordt gecontroleerd op infecties die via het bloed overgedragen kunnen worden zoals:
- hepatitis B, C en E. Een virus dat leverontstekingen kan geven
- de bacterie syfilis en HIV. Een virus dat aids kan geven
- eenmalig controle op het virus HTLV I/II. In zeldzame situaties kan dit leukemie geven
- er wordt gekeken naar het besmettingsrisico op ziekten. Bijvoorbeeld als een donor naar een land is geweest waar ziekten als malaria of West-Nijlvirus voorkomen, dan mag hij een bepaalde tijd geen bloed geven
- en er is controle op bacteriën in het bloed. Deze komen soms per ongeluk mee tijdens het afnemen van donorbloed
Is het bloed besmet door een bacterie of virus, dan wordt het altijd vernietigd. Ondanks alle regels blijft er toch een zeer kleine kans op besmetting met een virus of bacterie door de bloedtransfusie. De kans is wel heel klein. Zo is bijvoorbeeld de kans dat donorbloed besmet is met HIV kleiner dan 1 op een miljoen.
Juiste bloedgroep
Behalve dat bloed niet besmet mag zijn, is het ook belangrijk dat het bloed past bij jouw bloedgroep. De arts neemt daarom voor een transfusie altijd bloed bij je af om te zien welke bloedgroep (ABO en Rhesus D) je hebt. Bij bepaalde ziekten en bij jonge vrouwen/meisjes kijken ze naar meer soorten bloedgroepen.Afweerstoffen
Naast de bloedgroep zijn ook de afweerstoffen in het bloed belangrijk. Sommige mensen hebben afweerstoffen tegen bloedcellen van anderen gemaakt, bijvoorbeeld na een zwangerschap of een eerdere bloedtransfusie. Bij elke transfusie is hierop opnieuw controle nodig. Als je toch een afweerstof in je bloed hebt, kan het langer duren voordat er ‘passend’ bloed is gevonden. Je moet dan misschien wat langer wachten.Transfusielaboratorium
Het transfusielaboratorium controleert bij elke patiënt in het landelijk registratiesysteem of er eerder een afweerstof is gevonden. Zo weten ze bij het laboratorium met nog meer zekerheid welke bloedzak ze voor jou moeten kiezen. Vinden wij als eerste een afweerstof tegen een bloedgroep in jouw bloed, dan vermelden we dit ook in het landelijke registratiesysteem. Na een tijdje zijn deze afweerstoffen namelijk niet meer te zien in je bloed, maar nog wel belangrijk bij een volgende transfusie.
Het ziekenhuis waar je op dat moment in behandeling bent, kan dit registratiesysteem inzien en zo passend bloed voor je uitzoeken. Als dit gebeurt krijgen jij en je ouder(s)/verzorger(s) hiervan bericht per brief. In de brief staat ook wat je kunt doen als je dit niet wilt (bezwaar maken).
Laatste controle door verpleegkundige
Als laatste controleert de verpleegkundige vlak voordat je een bloedtransfusie krijgt nog een keer het donorbloed dat voor jou is uitgezocht. In het elektronisch patiëntendossier leggen we vast wanneer je een bloedtransfusie hebt gehad en welke bloedproduct(en) je hebt ontvangen.Complicaties en bijwerkingen
Patiënten die in Nederland een bloedtransfusie krijgen, verdragen dit meestal goed. Maar een reactie op de transfusie is wel mogelijk.
Wanneer contact opnemen?
Neem contact op met de verpleegkundige of arts als je tijdens de bloedtransfusie of binnen 24 uur daarna last krijgt van:- jeuk
- galbulten
- rode huid
- koude rillingen
- koorts
- benauwdheid
- rode of zwartbruine urine
- lendepijn
Bijwerkingen registreren
Heb je een bijwerking van de bloedtransfusie, dan meldt de arts dit bij de organisatie die alle bijwerkingen in Nederland registreert. Dit gebeurt anoniem, dus zonder naam en andere privé-gegevens. De registratie helpt bij het verbeteren van de kwaliteit van bloedtransfusies. Bij zeer ernstige bijwerkingen is de arts verplicht het ook te melden bij Sanquin en de Inspectie van Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Ook hierbij blijf je anoniem en is het doel de kwaliteit te bewaken.Je wilt geen bloedtransfusie
Ben je ouder dan 12 jaar, dan mag je een bloedtransfusie weigeren. Dit gaat wel in overleg met je ouder(s)/verzorger(s) en de arts. Het is belangrijk om te weten dat er niet altijd andere mogelijkheden zijn. Bloedtransfusies kunnen je leven redden. Sommige operaties of behandelingen kunnen zelfs niet zonder een transfusie. Weiger je (en/of je ouder(s)/verzorger(s)) dan kan dit een groter risico zijn voor jouw gezondheid, dan wanneer je wel een bloedtransfusie ontvangt. Bespreek daarom altijd al je twijfels op tijd met je arts. Hij overlegt dan met de andere artsen in het behandelteam over de gevolgen en mogelijke alternatieve behandelingen. De arts bespreekt dit uiteraard ook weer met jou en je ouder(s)/verzorger(s).
Heb je nog vragen?
Heb je na het lezen van de informatie nog vragen stel ze dan aan je arts of bespreek ze met je ouder(s)/verzorger(s).